Beroepsinfectieziekte Hantavirus

 

Organisme:

Hantavirus, een RNA-virus, behoort tot de familie Bunyaviridae. Er zijn meer dan 40 antigene serotypen bekend, verdeeld over drie subfamilies, waarbij elke subfamilie gerelateerd is aan een bepaalde verwante groep knaagdieren.

Naar schatting worden wereldwijd jaarlijks 60.000-150.000 mensen met een hantavirusinfectie in het ziekenhuis opgenomen.

In Europa komen hantavirusinfecties vooral voor in de noordelijke landen (NE-vorm).

In Nederland is de veel voorkomende rosse woelmuis (Myodes glareolus) de drager van het puumalavirus dat de meeste besmettingen in Nederland veroorzaakt. De rosse woelmuis komt in beboste gebieden en weilanden voor en huist onder andere in heggen. In het najaar en de winter neemt het aantal woelmuizen toe en komt de muis ook in tuinen en schuren van huizen/gebouwen die dichtbij bossen of parken zijn gelegen. De kans op besmetting van mensen neemt hierdoor toe.

Ook ratten (tamme en wilde) kunnen besmet zijn met hantavirus (Seoulvirus).

Zie de LCI, CDC en ECDC

Transmissie:

Besmetting vindt plaats door inhalatie van aerosolen van (opgedroogd) speeksel, feces en urine van besmette knaagdieren (ze worden er zelf niet ziek van). Aerosolen ontstaan onder andere door schoonmaakwerkzaamheden (met stoffer en blik ingedroogde muizenkeutels opvegen!) of het ventileren van een voordien afgesloten ruimte (zomerhuis, schuur, zolder) waardoor virusdeeltjes in stof, opgedroogde feces of nestmateriaal opwaaien. In opgedroogde urine, speeksel en uitwerpselen kan het virus nog zo’n twee weken in leven blijven.

Mogelijk kan besmetting ook plaatsvinden na bijtaccidenten met besmette knaagdieren, aanraking van besmette producten waarna contact is met neus, ogen of mond, en na het eten van door knaagdieren besmet voedsel.

Incubatietijd:

Enkele dagen tot 2 jaar, maar meestal 2-3 weken.

Medisch beeld:

De symptomen na infectie met het hantavirus in de diverse werelddelen en subtypes verschillen in de eerste fase niet van elkaar. Na de incubatieperiode ontstaat acuut koorts, hoofdpijn, spierpijn en malaise, na drie à vier dagen gevolgd door misselijkheid, braken en pijn in buik en lage rug (toxische fase).

Er zijn verschillende klinische presentaties bij complicaties mogelijk, zoals een nefritis- of pulmonaalbeeld en de ziekte kan zich uiten met een hemorragisch koortsbeeld.  Voor meer informatie, zie de LCI richtlijn.

Diagnostiek:

Serologie en PCR in serum. Voor meer achtergrondinformatie, zie de LCI richtlijn hantavirus.

Werkgerelateerde diagnostiek

Indien er sprake is van beroepsmatige blootstelling aan knaagdieren (muizen/ratten) of aan (gedroogde) urine/uitwerpselen, is er kans op transmissie.

Melden beroepsziekten

Indien de ziekte (waarschijnlijk) is opgelopen tijdens de beroepsuitoefening moet de casus worden gemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). (http://www.beroepsziekten.nl/)

Preventie

  • Organisatorische & technische maatregelen

De beste manier om besmetting te voorkomen is het mijden van contact met knaagdieren, hun nesten/schuilplaatsen en (ingedroogde) urine/uitwerpselen. Dit geldt zowel binnenshuis als buiten (bijvoorbeeld tijdens het kamperen).

Maatregelen om blootstelling in werksituaties te voorkomen zijn  onder andere:

  • voorlichting over de mogelijkheid van dit infectierisico (ook bij reizigers naar endemische gebieden). Zie de LCR richtlijn;
  • bestrijden van muizen/ratten in de werkomgeving;
  • voorkómen van contact met/beten van muizen/ratten (gebruik van handschoenen);
  • vermijden van stofvormende activiteiten bij alle werkzaamheden. Nat verwijderen van uitwerpselen, urine en nestmateriaal (wel moet hierbij opspatting voorkomen worden). Indien stofvorming niet is te vermijden, dienen een FFP2 mond- neusmasker en veiligheidsbril te worden gebruikt. Werken volgens vaststaande procedures
  • hygiënisch werken: zoals handenwassen na contact en gebruik van alcoholhoudende gel, adequate wondbehandeling wanneer bijt- of schaafwond, geen sieraden, niet eten in de ruimte etc.
  • ventileren (en de ruimte verlaten) wanneer een werkruimte/locatie met dode knaagdieren/uitwerpselen lang niet is gebruikt; 
  • Zie de LCI richtlijn en Foldertekst ‘Aandachtspunten bij het werken met in het wild levende ratten’

Medewerkers van laboratoria die met materialen werken die mogelijk hantavirus bevatten, dienen beschermende maatregelen te nemen. Hantavirussen vallen afhankelijk van het type in risicoklasse 2 (puumalavirus, Prospect Hillvirus en andere hantavirussen) of 3 (hantaan (Koreaanse hemorragische koorts), Seoulvirus) van de biologische agentia.
Laboratoriummedewerkers die kunnen worden blootgesteld, moeten beheers­maatregelen nemen die behoren bij beheersingsniveau 2 of 3. Deze maatregelen zijn beschreven in bijlage V van Europese richtlijn 2000/54/EG L 262/21.

  • Bestrijding bij de bron

Muizen komen overal voor en een bronbenadering is daarom veelal niet mogelijk.  

  • Persoonlijke beschermingsmiddelen

Handschoenen, schort/werkkleding, laarzen, veiligheidsbril en adembescherming.

  • Therapie & vaccinatie

Er is geen vaccin beschikbaar. De behandeling is voornamelijk gericht op de bestrijding van de symptomen

  • Risicogroepen (medische kwetsbaren)

Er zijn geen specifieke groepen bekend die een ernstiger beloop van de infectie kennen.

  • Arbobeleid

De blootstelling kan optreden wanneer in contact met besmette dieren of de (ingedroogde) uitwerpselen/urine. Mensen die beroepsmatig in bosrijke gebieden/weilanden werken zoals landbouwers, houtbewerkers en boswachters en ook laboratoriummedewerkers die met knaagdieren werken lopen risico.. Dit geldt eveneens voor medewerkers van bijvoorbeeld dierplaagbestrijdingsdiensten en dierentuinen, dierenhandelaren, knaagdierfokkerijen en militairen dierenhandelaren en vee vervoerders.

Gerichte blootstelling aan het hantavirus, bijvoorbeeld in een laboratorium. Zie hiervoor de safety data sheet.

  • Risico voor derden

Er is geen risico van mens-op-mens besmetting